WIJZE VAN UITOEFENING ERFDIENSTBAARHEID: INHOUD AKTE IS BEPALEND
De inhoud van de erfdienstbaarheid wordt in beginsel bepaald door de omschrijving in de akte van vestiging. In de akte kunnen beperkingen opgenomen worden over hoe vaak, door wie en op welke manier een erfdienstbaarheid kan worden uitgeoefend. Met name voor het recht van weg is dit van belang.
AKTE ZEGT NIETS: JARENLANGE UITOEFENING ZONDER PROTEST IS BEPALEND
Ontbreekt deze omschrijving in de akte van vestiging, dan pas moet gekeken worden naar de wijze waarop de erfdienstbaarheid gedurende een langere periode zonder tegenspraak is uitgeoefend of naar plaatselijke gewoonte. Die plaatselijke gewoonte speelt in de praktijk niet vaak een rol bij de uitleg van een erfdienstbaarheid, zo is mijn ervaring.
Degene die zich op de erfdienstbaarheid beroept (dat zal dus de eigenaar van het heersende erf zijn), zal bij betwisting van de omvang van de inhoud van de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het dienende erf moeten bewijzen dat hij (of zijn rechtsvoorgangers) bijvoorbeeld al jarenlang met een tractor over het tracé zijn gegaan en dat daarom het tracé een bepaalde breedte moet hebben. Is de breedte van het tracé echter in de akte vastgelegd, dan is die breedte bepalend.
UITBREIDING ERFDIENSTBAARHEID DOOR VERJARING?
Wil de eigenaar van het heersend erf betogen dat hij toch recht heeft op
een breder tracé dan het tracé dat in de akte genoemd is, dan zal hij zich moeten
beroepen op vergroting van de erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring. Dat wil zeggen dat de wijze van uitoefening die verder gaat dan de akte bepaalt minstens 20 jaar moet hebben geduurd en dat er verder voldaan wordt aan alle vereisten van verjaring.
Omdat een erfdienstbaarheid een inbreuk op iemands eigendomsrecht is, moet niet te snel worden aangenomen dat er allerlei niet in de vestigingsakte omschreven verplichtingen bestaan. Volgens de wet moet een erfdienstbaarheid namelijk op de minst bezwarende wijze worden uitgeoefend.
OUDERE, VOOR 1 JANUARI 1992 ONTSTANE ERFDIENSTBAARHEDEN
Bij oudere, vóór 1 januari 1992 (de invoeringsdatum van ons ‘Nieuw’ Burgerlijk Wetboek) ontstane erfdienstbaarheden, moet tevens gekeken worden naar diverse speciale wettelijke bepalingen, die de inhoud van het recht, dat nog onder het Oud Burgerlijk Wetboek gevestigd was, inkleurden. Zoals de erfdienstbaarheid van licht, licht en uitzicht en waterloop. Volgens de Hoge Raad zijn deze artikelen van het Oud Burgerlijk Wetboek nog steeds van belang voor de uitleg van deze oude rechten.
ERFDIENSTBAARHEID KAN (OOK DEELS!) TENIET GAAN DOOR VERJARING!
Hoewel een vestigingsakte van een erfdienstbaarheid een bepaalde omschrijving kan hebben, zoals bijvoorbeeld ‘recht van weg’, dat impliceert dat er niet alleen te voet, te fiets , maar ook met de auto over dat tracé gegaan kan worden, kan dat recht volgens de rechtbank Leeuwarden ook deels verjaren, als het gedurende 20 jaar onmogelijk is geweest om met de auto over het tracé te gaan.
Is het gebruik van het recht van erfdienstbaarheid door toedoen van de eigenaar van het dienend erf gedurende 20 jaar niet mogelijk, dan gaat de erfdienstbaarheid door verjaring teniet.
Let op, onder het oude recht (dat dus gold voor 1 januari 1992) ging een recht op erfdienstbaarheid teniet doordat dit gedurende 30 jaar door de rechthebbende niet gebruikt werd.
CONCLUSIE
Kortom, de omschrijving in de akte is niet alleen zaligmakend, maar wel in beginsel de leidraad voor de uitleg van de erfdienstbaarheid. Gekeken moet worden naar de wijze van uitoefening zonder protest gedurende een geruime tijd en naar de vraag of de erfdienstbaarheid wellicht deels verjaard is.
WIJZE VAN UITOEFENING ERFDIENSTBAARHEID: INHOUD AKTE IS BEPALEND
De inhoud van de erfdienstbaarheid wordt in beginsel bepaald door de omschrijving in de akte van vestiging. In de akte kunnen beperkingen opgenomen worden over hoe vaak, door wie en op welke manier een erfdienstbaarheid kan worden uitgeoefend. Met name voor het recht van weg is dit van belang.
AKTE ZEGT NIETS: JARENLANGE UITOEFENING ZONDER PROTEST IS BEPALEND
Ontbreekt deze omschrijving in de akte van vestiging, dan pas moet gekeken worden naar de wijze waarop de erfdienstbaarheid gedurende een langere periode zonder tegenspraak is uitgeoefend of naar plaatselijke gewoonte. Die plaatselijke gewoonte speelt in de praktijk niet vaak een rol bij de uitleg van een erfdienstbaarheid, zo is mijn ervaring.
Degene die zich op de erfdienstbaarheid beroept (dat zal dus de eigenaar van het heersende erf zijn), zal bij betwisting van de omvang van de inhoud van de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het dienende erf moeten bewijzen dat hij (of zijn rechtsvoorgangers) bijvoorbeeld al jarenlang met een tractor over het tracé zijn gegaan en dat daarom het tracé een bepaalde breedte moet hebben. Is de breedte van het tracé echter in de akte vastgelegd, dan is die breedte bepalend. Wil de eigenaar van het heersend erf betogen dat hij toch recht heeft op een breder tracé dan wat in de akte genoemd is, dan zal hij zich moeten beroepen op vergroting van de erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring.
UITBREIDING ERFDIENSTBAARHEID DOOR VERJARING?
Omdat een erfdienstbaarheid een inbreuk op iemands eigendomsrecht is, moet niet te snel worden aangenomen dat er allerlei niet in de vestigingsakte omschreven verplichtingen bestaan. Volgens de wet moet een erfdienstbaarheid namelijk op de minst bezwarende wijze worden uitgeoefend.
OUDERE, VOOR 1 JANUARI 1992 ONTSTANE ERFDIENSTBAARHEDEN
Bij oudere, vóór 1 januari 1992 (de invoeringsdatum van ons ‘Nieuw’ Burgerlijk Wetboek) ontstane erfdienstbaarheden, moet tevens gekeken worden naar diverse speciale wettelijke bepalingen, die de inhoud van het recht, dat nog onder het Oud Burgerlijk Wetboek gevestigd was, inkleurden. Zoals de erfdienstbaarheid van licht, licht en uitzicht en waterloop. Volgens de Hoge Raad zijn deze artikelen van het Oud Burgerlijk Wetboek nog steeds van belang voor de uitleg van deze oude rechten.
ERFDIENSTBAARHEID KAN DEELS TENIET GAAN DOOR VERJARING!
Hoewel een vestigingsakte van een erfdienstbaarheid een bepaalde omschrijving kan hebben, zoals bijvoorbeeld ‘recht van weg’, dat impliceert dat er niet alleen te voet, te fiets , maar ook met de auto over dat tracé gegaan kan worden, kan dat recht volgens de rechtbank Leeuwarden ook deels verjaren, als het gedurende 20 jaar onmogelijk is geweest om met de auto over het tracé te gaan.
CONCLUSIE
Kortom, de omschrijving in de akte is niet alleen zaligmakend, maar wel in beginsel de leidraad voor de uitleg van de erfdienstbaarheid. Gekeken moet worden naar de wijze van uitoefening zonder protest gedurende een geruime tijd en naar de vraag of de erfdienstbaarheid wellicht deels verjaard is.
WIJZE VAN UITOEFENING ERFDIENSTBAARHEID: INHOUD AKTE IS BEPALEND
De inhoud van de erfdienstbaarheid wordt in beginsel bepaald door de omschrijving in de akte van vestiging. In de akte kunnen beperkingen opgenomen worden over hoe vaak, door wie en op welke manier een erfdienstbaarheid kan worden uitgeoefend. Met name voor het recht van weg is dit van belang.
AKTE ZEGT NIETS: JARENLANGE UITOEFENING ZONDER PROTEST IS BEPALEND
Ontbreekt deze omschrijving in de akte van vestiging, dan pas moet gekeken worden naar de wijze waarop de erfdienstbaarheid gedurende een langere periode zonder tegenspraak is uitgeoefend of naar plaatselijke gewoonte. Die plaatselijke gewoonte speelt in de praktijk niet vaak een rol bij de uitleg van een erfdienstbaarheid, zo is mijn ervaring.
Degene die zich op de erfdienstbaarheid beroept (dat zal dus de eigenaar van het heersende erf zijn), zal bij betwisting van de omvang van de inhoud van de erfdienstbaarheid door de eigenaar van het dienende erf moeten bewijzen dat hij (of zijn rechtsvoorgangers) bijvoorbeeld al jarenlang met een tractor over het tracé zijn gegaan en dat daarom het tracé een bepaalde breedte moet hebben. Is de breedte van het tracé echter in de akte vastgelegd, dan is die breedte bepalend. Wil de eigenaar van het heersend erf betogen dat hij toch recht heeft op een breder tracé dan wat in de akte genoemd is, dan zal hij zich moeten beroepen op vergroting van de erfdienstbaarheid door bevrijdende verjaring.
UITBREIDING ERFDIENSTBAARHEID DOOR VERJARING?
Omdat een erfdienstbaarheid een inbreuk op iemands eigendomsrecht is, moet niet te snel worden aangenomen dat er allerlei niet in de vestigingsakte omschreven verplichtingen bestaan. Volgens de wet moet een erfdienstbaarheid namelijk op de minst bezwarende wijze worden uitgeoefend.
OUDERE, VOOR 1 JANUARI 1992 ONTSTANE ERFDIENSTBAARHEDEN
Bij oudere, vóór 1 januari 1992 (de invoeringsdatum van ons ‘Nieuw’ Burgerlijk Wetboek) ontstane erfdienstbaarheden, moet tevens gekeken worden naar diverse speciale wettelijke bepalingen, die de inhoud van het recht, dat nog onder het Oud Burgerlijk Wetboek gevestigd was, inkleurden. Zoals de erfdienstbaarheid van licht, licht en uitzicht en waterloop. Volgens de Hoge Raad zijn deze artikelen van het Oud Burgerlijk Wetboek nog steeds van belang voor de uitleg van deze oude rechten.
ERFDIENSTBAARHEID KAN DEELS TENIET GAAN DOOR VERJARING!
Hoewel een vestigingsakte van een erfdienstbaarheid een bepaalde omschrijving kan hebben, zoals bijvoorbeeld ‘recht van weg’, dat impliceert dat er niet alleen te voet, te fiets , maar ook met de auto over dat tracé gegaan kan worden, kan dat recht volgens de rechtbank Leeuwarden ook deels verjaren, als het gedurende 20 jaar onmogelijk is geweest om met de auto over het tracé te gaan.
CONCLUSIE
Kortom, de omschrijving in de akte is niet alleen zaligmakend, maar wel in beginsel de leidraad voor de uitleg van de erfdienstbaarheid. Gekeken moet worden naar de wijze van uitoefening zonder protest gedurende een geruime tijd en naar de vraag of de erfdienstbaarheid wellicht deels verjaard is.