Erfpachtrechten kunnen op een aantal wijzen teniet gaan.
EINDE LOOPTIJD ERFPACHTRECHT
In de vestigingsakte van het erfpachtrecht kan ex artikel 5:86 BW bepaald worden dat deze een bepaalde looptijd heeft, bijvoorbeeld 30 jaar. Als het recht niet verlengd wordt, dan valt de eigendom van weer terug aan de grondeigenaar (ook wel bloot-eigenaar genoemd)
VERMENGING
Een andere mogelijkheid is dat de erfpachter de ondergrond koopt of de grondeigenaar juist het erfpachtrecht koopt. Zodra de ondergrond en het erfpachtrecht in één hand geraken gaat het erfpachtrecht door vermenging teniet. Dat gaat echter niet op, als er bij het erfpachtrecht of de grond nog een andere eigenaar is.
ONTEIGENING
Uiteraard kan de erfpachter, net zoals de grond eigenaar, onteigend worden. Hiermee gaat heterfpacht ook teniet, omdat het erfpachtrecht en het bloot-eigendom dan weer in één hand komen en er effectief vermenging optreedt.
LANDINRICHTING RUILVERKAVELING
Indien er een vorm van landinrichting plaats vindt kan het erfpachtrecht ook daarbij worden opgeheven.
De erfpachter kan dan gecompenseerd worden met een geldelijke vergoeding of met toebedeling van een ander recht, of een combinatie daarvan.
OPZEGGING DOOR GRONDEIGENAAR
Als er in de vestigingsakte is bepaald dat de erfpachter een retributie moet betalen aan de grondeigenaar (ook wel bloot-eigenaar genoemd), kan de grondeigenaar het erfpacht opzeggen, als de erfpachter twee opeenvolgende jaren in verzuim is de retritutie te betalen.
Een andere opzeggingsgrond is dat de erfpachter in ernstige mate tekort schiet bij de uitoefening van zijn erfppachtverplichtingen (artikel 5:85 lid 2 BW ).
De wet eist wel dat de opzegging binnen 8 dagen nadat deze gedaan is wordt betekend aan degenen die als beperkt gerechtigde (denk aan een erfdienstbaarheid of nog vaker: een hypotheekrecht) staan ongeschreven. Gebeurt dat niet, dan is de opzegging nietig.
OPHEFFING DOOR DE RECHTER
Ingevolge artikel 5:97 lid 1 BW BW kan de rechter op vordering van de grondeigenaar het erfpachtrecht ook opheffen. Er moeten dan wel minimaal 25 jaar na het vestigen van dat recht zijn verlopen. Er moet ook sprake zijn van onvoorziene omstandigheden, die van dien aard zijn dat naar maatstaven van redelijkheid en billijkheid instandhouding van de grondeigenaar niet kan worden gevergd.
VOORWAARDEN AAN OPHEFFING MOGELIJK
De rechter kan aan opheffing ex artikel 5:97 lid 2 BW ook voorwaarden aan de opheffing verbinden. Dat zullen meestal financiële voorwaarden zijn, maar er kan bijvoorbeeld ook bepaald worden dat de erfpachter een stukje grond of een opstal of erfpachtrecht elders van de grondeigenaar moet krijgen. Maatwerk is hier mogelijk.