Indien u of uw buren bouwplannen hebben, waar uw buren of u het mee oneens zijn, dan is het zaak om eerst na te gaan of voor die bouwplannen een omgevingsvergunning (voorheen: bouwvergunning) noodzakelijk is. U doet dat hier voor de aard van de bouwplannen. Vervolgens kijkt u na of het geldende bestemmingsplan bepaalde eisen stelt. Let wel, het kan ook zijn dat het geplande bouwwerk vergunningsvrij is. Als dat zo is, kunt het bouwen slechts tegengehouden worden met een beroep op civielrechtelijke bepalingen.
Indien het bestemmingsplan het plan van u of uw buren toestaat en uw buren of u verder aan alle technische eisen voldoen, dan is het college van B&W verplicht om de omgevingsvergunning te verlenen (gebonden vergunning). Ook al zou dit inbreuk maken op uw of buurmans eigendomsrechten. Hiervan kan men slechts afwijken als het bestemmingsplan daar speciale regels voor bevat. Dan moet het college van B&W dat aspect toetsen bij de beoordeling van de vergunningsaanvraag.
Gebonden beschikkingen, binnen- en buitenplanse vrijstellingen en bezwaar binnen 6 weken
De aanvraag voor de vergunning wordt meestal in een lokaal publicatieblad bekend gemaakt. Deze aanvraag kan dan op het gemeentehuis worden ingezien. Ook de verlening van de omgevingsvergunning dient gepubliceerd te worden.
Er kan tot 6 weken na vergunningverlening bezwaar worden ingediend tegen de vergunningsverlening. Om bezwaar in te dienen hoeft er slechts een schriftelijk stuk met naam, adres en argumenten tegen het besluit ingediend te worden bij het college van B&W.
Bij gebonden vergunningen heeft dat meestal niet veel zin. Maar dat is anders bij vergunningsaanvragen die strikt genomen in strijd zijn met het bestemmingsplan, maar waarbij het college van B&W toch de omgevingsvergunning wil verlenen, met gebruik maken van een vrijstelling.
Die vrijstelling kan een binnenplanse of buitenplanse vrijstelling zijn. In beide gevallen is er geen sprake meer van een gebonden vergunning, waarbij vergunningverlening voor het college van B&W verplicht is en kunnen in de bezwaarfase ook andere dan bouwkundige argumenten tegen de vergunning worden aangevoerd. Lobbyen tegen de vergunning kan dan nog wel eens zin hebben.
Beroep en hoger beroep bij de bestuursrechter
Wanneer de bezwaren ongegrond worden verklaard, bestaat de mogelijkheid om daartegen in beroep te gaan. Dat moet bij de bestuurskamer van de rechtbank, binnen 6 weken na ongegrond-verklaring van het bezwaar. De vergunninghouder heeft het recht om in beroep te gaan, als het college van B&W het bezwaar gegrond verklaard en de vergunning om die grond wil intrekken.
Indien ook de bestuurskamer van de rechtbank het beroep verwerpt, dan kan er hoger beroep bij de Afdeling Bestuursrechtspraak van de Raad van State worden ingesteld. In alle gevallen is de het college van B&W de formele wederpartij. De vergunninghouder is altijd belanghebbende en kan in de procedure zijn zienswijze kenbaar maken. Indien de rechtbank het beroep van de bezwaarmaker gegrond verklaard, kan de belanghebbende ook daarvan in hoger beroep komen bij de Afdeling bestuursrechtspraak.
Schorsing van de vergunning? Voorlopige voorziening
De vergunninghouder die toch enige mate van zekerheid wil hebben, kan een voorlopige voorziening door de bezwaarmaker proberen uit te lokken, door in de omgeving van de bezwaarmaker kenbaar te maken, dat hij toch op zeer korte termijn wil beginnen met bouwen. Vaak is dit aanleiding tot het aanspannen van een voorlopige voorziening door de bezwaarmaker, die schorsing van de omgevingsvergunning zal eisen.
Hoewel de bodemrechter uiteindelijk niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter in bestuursrechtelijk kort geding gebonden is, geeft dit toch wel een goede inkijk in de gedachtegang van de bestuursrechter. Wordt het schorsingsverzoek van de bezwaarmaker afgewezen, dan kan de vergunninghouder met iets meer (maar zeker geen absolute) zekerheid de bouw van het bouwwerk voortzetten.
Uitlokken voorlopige voorziening?
De vergunninghouder die toch enige mate van zekerheid wil hebben, kan een voorlopige voorziening door de bezwaarmaker proberen uit te lokken, door in de omgeving van de bezwaarmaker kenbaar te maken, dat hij toch op zeer korte termijn wil beginnen met bouwen. Vaak is dit aanleiding tot het aanspannen van een voorlopige voorziening door de bezwaarmaker, die schorsing van de omgevingsvergunning zal eisen.
Hoewel de bodemrechter uiteindelijk niet aan het oordeel van de voorzieningenrechter in bestuursrechtelijk kort geding gebonden is, geeft dit toch wel een goede inkijk in de gedachtegang van de bestuursrechter. Wordt het schorsingsverzoek van de bezwaarmaker afgewezen, dan kan de vergunninghouder met iets meer (maar zeker geen absolute) zekerheid de bouw van het bouwwerk voortzetten.