WAT IS EEN NOODWEG?
Indien een eigenaar van een erf geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of een openbaar vaarwater en er geen sprake is van een erfdienstbaarheid van weg, een buurweg of persoonlijke toestemming van de eigenaar van een perceel om naar de openbare weg te komen , kan hij zich kunnen beroepen op het recht van noodweg (artikel 5:57 BW). Lid 1 van dat artikel luidt:
De eigenaar van een erf dat geen behoorlijke toegang heeft tot een openbare weg of een openbaar vaarwater, kan van de eigenaars van de naburige erven te allen tijde aanwijzing van een noodweg ten dienste van zijn erf vorderen tegen vooraf te betalen of te verzekeren vergoeding van de schade welke hun door die noodweg wordt berokkend.
Maar wat nu, als het slecht ontsloten erf wordt omsloten door erven van verschillende eigenaars? Over welk perceel moet dat recht dan worden uitgeoefend? Lid 3 geeft daarvoor de regel.
OVER WELK PERCEEL LOOPT DE NOODWEG?
Bij de aanwijzing van de noodweg wordt rekening gehouden met het belang van het ingesloten erf, dat langs die weg de openbare weg of het openbare water zo snel mogelijk kan worden bereikt, en met het belang van de bezwaarde erven om zo weinig mogelijk overlast van die weg te ondervinden. Is een erf van de openbare weg afgesloten geraakt, doordat het ten gevolge van een rechtshandeling een andere eigenaar heeft gekregen dan een vroeger daarmee verenigd gedeelte dat aan de openbare weg grenst of een behoorlijke toegang daartoe heeft, dan komt dit afgescheiden gedeelte het eerst voor de belasting met een noodweg in aanmerking.
Kortom, als het erf in het verleden afgesplitst is van een gedeelte dat wel een fatsoenlijke toegang heeft, kom dat erf als eerste in aanmerking voor aanwijzing als met het recht van noodweg belaste perceel. En als er over een buurperceel al een pad of weg ligt, waarlangs het ingesloten erf naar de openbare weg kan uitwegen, ligt die route uiteraard het meest voor de hand.
WANNEER IS ER GEEN BEHOORLIJKE TOEGANG TOT DE OPENBARE WEG?
Maar wanneer is er sprake van ‘geen behoorlijke toegang tot een openbare weg’ hebben als bedoeld in lid 1 van het artikel 5:57 BW? Kan daar ook sprake van zijn als het erf op zich wel aan de openbare weg grenst, maar dat vanaf een gedeelte van het perceel de openbare weg toch niet over het eigen erf bereikt kan worden? En hoe zit dat als de eigenaar van het ingesloten erf een daarnaast gelegen, maar kadastraal anders genummerd erf bezit?
EIGENAAR INGESLOTEN PERCEEL IS OOK EIGENAAR NAASTGELEGEN PERCEEL
In een procedure over een noodweg had het hof aangenomen dat de eigenaar van het erf dat zich op het recht van noodweg beriep, maar die een naastgelegen perceel in eigendom bezat, toch niet via zijn naastgelegen perceel kon uitwegen, omdat zich daar kassen op bevonden. Het was volgens het hof bezwaarlijk om deze weg te doen halen en derhalve werd het beroep op noodweg over het perceel van de buurman gehonoreerd. De buurman over wiens perceel de noodweg zou worden gaan uitgeoefend, was het daarmee oneens en ging in cassatie bij de Hoge Raad.
Advocaat-Generaal mr. De Vries Lentsch-Kostense heeft in haar advies aan de Hoge Raad van 17 december 2004 (ECLI:NL:PHR:2005:AR7924) over die kwestie het volgende geadviseerd:
10. Bij de beantwoording van de vraag of sprake is van het ontbreken van een behoorlijke toegang tot de openbare weg als bedoeld in art. 5:57 BW en daarmee van een ingesloten erf waarvan de eigenaar aanspraak heeft op een noodweg (en op het voortbestaan van een eenmaal aangewezen noodweg), geldt als maatstaf of bij het ontbreken van een zodanige noodweg een behoorlijke exploitatie van het desbetreffende erf bij een normale bestemming van de aard als het erf in het gegeven geval heeft, niet mogelijk is,waarbij dient te worden uitgegaan van de concrete omstandigheden van het gegeven geval. […]
Het criterium voor het kunnen claimen van een recht op noodweg is dus of een behoorlijke exploitatie bij een normale bestemming van de aard van het gegeven erf zonder die noodweg onmogelijk is. Indien de eigenaar van het ingesloten erf zichzelf verwijtbaar in deze positie gebracht heeft, kan hij uiteraard geen beroep op het recht van noodweg doen.
De AG adviseerde verder:
Een perceel kan in het licht van de strekking van art. 5:57 BW – vanzelfsprekend – niet als ingesloten erf in de zin van art. 5:57 BW gelden ingeval de eigenaar van het perceel naastgelegen grond in eigendom heeft, of anderszins in gebruik heeft, en bedoeld perceel via die naastgelegen grond een behoorlijke toegang tot de openbare weg in de zin van art. 5:57 BW heeft; in een dergelijk geval is er immers ook geen sprake van een noodtoestand die rechtvaardigt dat van de eigenaars van naburige erven aanwijzing van een noodweg kan worden gevorderd.
TOEGANG VIA NAASTGELEGEN PERCEEL IN HANDEN VAN DEZELFDE EIGENAAR FEITELIJK ONDOENLIJK
De Advocaat-Generaal adviseerde de Hoge Raad om het oordeel van het hof (dat feitelijk was) in stand te laten. Het hof had geoordeeld dat het feitelijk ondoenlijk was om met machines door kassen heen te rijden. De Hoge Raad (ECLI :NL:PHR:2005:AR7924) verwierp conform advies van de AG het cassatieberoep op 1 april 2005 met de overwegingen:
3.4.1 De klachten van onderdeel 1 strekken alle naar de kern genomen ertoe dat het hof met zijn hiervoor vermelde oordeel in rov. 4.6.b dat het bebouwde en het onbebouwde deel tezamen voor de toepassing van art. 5:57 BW niet als een aan de openbare weg gelegen eenheid kunnen worden aangemerkt, de betekenis van het begrip erf in dat artikel heeft miskend, althans dat zijn oordeel dat van zo’n (exploitatie)eenheid hier geen sprake is, onbegrijpelijk is.
3.4.2 Het oordeel van het hof dat [verweerder] aanspraak kan maken op handhaving van de noodweg over het perceel van [eiser] berust niet alleen op de door het onderdeel bestreden grond maar ook op de zelfstandig dragende grond (rov. 4.6.c) dat het voor [verweerder] niet goed doenlijk is om met machines van gebruikelijke omvang door de kassen naar het door hem in 1996 verworven achtergelegen, niet met kassen bebouwde erf te gaan. Dit oordeel, waarmee het hof tot uitdrukking heeft gebracht dat over de aan de openbare weg gelegen percelen van [verweerder] geen behoorlijke toegang kan worden gerealiseerd met het oog op de normale exploitatie van dat achtergelegen erf, is in cassatie niet bestreden. De slotsom moet dan ook zijn dat de klachten van onderdeel 1 bij gebrek aan belang niet tot cassatie kunnen leiden.
Conclusie
Uit het voornoemde arrest en uit de jurisprudentie en literatuur genoemd in de conclusie van de AG blijkt wel dat het enkele feit dat een kadastraal perceel zelf direct aan de openbare weg gelegen is, niet in de weg staat aan toewijzing van een noodweg ten behoeve van een achterliggend gedeelte van datzelfde perceel. Het criterium is immers: wanneer een behoorlijke exploitatie van het desbetreffende erf bij een normale bestemming van de aard als het erf in het gegeven geval heeft, niet mogelijk is, gezien de concrete omstandigheden van het gegeven geval. Ook als het naastgelegen perceel van de eigenaar van het ingesloten perceel is, kan er soms toch over een buurperceel een noodweg worden aangewezen, als het ondoenlijk is om over het naastgelegen perceel te komen en te gaan naar de openbare weg.